In 'Het verhaal van Ásta', wil de IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson het hebben over alles 'waarover we zwijgen, wat we verbergen, alles waar we bang voor zijn en alles waarop we hopen'. Een ambitieuze insteek, op het overmoedige af, maar Stefánsson beschikt over een dermate indrukwekkend stilistisch en poëtisch arsenaal dat hij heel overtuigend klinkt. Dat bewees hij ook al in romans als 'Het verdriet van de engelen', 'Het hart van de mens', 'Vissen hebben geen voeten' en laatst nog 'Zomerlicht, en dan komt de nacht'.
Stefánssons nieuwe roman draait om de roes van de liefde en de onvermijdelijke teloorgang ervan door dagelijkse sleur en misverstanden.
We schrijven begin jaren zestig in Reykjavik. 'Het verhaal van Ásta' begint met een zinderende seksscène waarin Sigvaldi en Helga, twee gelukkige twintigers, Ásta verwekken. Dertig jaar later valt Sigvaldi in Oslo van een hoge ladder en knalt op het trottoir te pletter. Vanuit die liggende positie flitst Sigvaldi's leven als een film aan zijn geestesoog voorbij.
Zijn herinneringen rijgen zich associatief aaneen en stuwen het verhaal verder. "Het is natuurlijk onmogelijk lineair over het leven van een individu te verhalen, van de wieg tot het graf, zoals het heeft plaatsgevonden. We leven net zo goed in wat is geweest als in dat wat er nu gebeurt", commentarieert de schrijver.
Gaandeweg vallen de vele puzzelstukjes op hun plaats. Want de idylle van de eerste bladzijden is langzaam veranderd in een hel. Waarom dwaalt Helga door de straten, op zoek naar alcohol? En hoe is dochter Ásta bij een pleegmoeder beland? Het duurt een hele poos voor we achter de ware toedracht van al die ontwrichte levens komen.
Ásta's brieven vormen een tweede verhaallijn. De brieven zijn gericht aan een geliefde die er niet meer is en van wie de identiteit moeilijk te achterhalen valt. Het zijn hartverscheurende bladzijden, vol wroeging en gemis. Ásta wordt op haar oude dag verteerd door spijt om alles wat ze heeft gedaan of juist heeft nagelaten.
Dat Ásta niet op een hartelijke manier afscheid heeft genomen van haar toegewijde pleegmoeder toen ze naar de Westfjorden werd gestuurd, bijvoorbeeld, kan ze zichzelf nooit vergeven. Hetzelfde geldt voor het feit dat ze haar vriend Jozef nooit heeft geschreven toen hij in Barcelona zat. Nu hij verdronken is op zee, is het te laat.
Spijt om gedane zaken is er ook bij Sigvaldi, die het betreurt dat hij zo weinig begrip heeft getoond voor zijn dochter, louter omdat ze hem zo sterk aan haar moeder deed denken. De herhaling van al die crisismomenten in steeds andere versies, soms als minieme verwijzingen, soms als volledige verhalen, maken van deze roman een fuga, die de lezer steeds verder en dieper meetrekt.
Ook de schrijver zelf, die werkt aan 'Het verhaal van Ásta', komt tussenbeide in de roman. Hij heeft zich teruggetrokken op een 'godvergeten plek op het platteland'. Daarom is hij stomverbaasd dat zijn buren een heuse 'toeristenbusiness' runnen. Dat levert nogal wat grappige maatschappijkritiek op, die lucht brengt in de opeenstapeling van loodzware verhalen.
"Het is een streek zonder geschiedenis. De enige gedichten die hier aan deze kust zijn gemaakt gaan over harde kabeljauwkoppen, de zware branding en het verlangen naar verse melk. Maar nu zijn het nieuwe tijden. Bussen vol toeristen komen en gaan. Wij verkopen de duisternis, de zee, de wind, nodigen de mensen uit stijve, stinkende vissersjekkers aan te trekken, in de striemende regen eentonige maaltijden te eten en het een exotische luxe te noemen."
In zijn beschrijvingen van het IJslandse platteland is Stefánsson zoals gewoonlijk enorm in zijn element. "Er wordt beweerd dat de Westfjorden eerder op een symfonie lijken dan op een landschap en dat het daarom zinloos is ze in woorden te beschrijven. Ik kan me daarom de moeite besparen het landschap te beschrijven dat Ásta omgeeft, hoe sommige fjorden zich ontvouwen als een schreeuw naar de diepten van de Noordelijke IJszee, sommige met een stilzwijgende wrok, andere met een vredige zucht, maar de meeste misschien met dit alles tegelijk."
Het boek telt nog veel meer personages, elk met zijn eigen vreemde verhaal. De zwijgzame boer in de Westfjorden heeft al dertig jaar geen contact meer met zijn enige buurvrouw, maar bespioneert haar wel 's nachts, als ze in het veld de liefde bedrijft met de vuurtorenwachter. De broer van Sigvaldi, een dichter, is ooit een bang klein jongetje geweest, dat wegkroop in de armen van zijn oudere broer in de ontzagwekkende nacht waarin hun vader in doodsangst schreeuwde tot de ochtend. En de boerin uit de Westfjorden wordt vaak 'in een andere tijd' wakker, toen haar zus nog niet naar Canada was verhuisd om daar zonder laatste afscheid te sterven in het kraambed.
Met al zijn verhalen over passie, verlangen en spijt, lijkt de schrijver maar één doel te hebben: kleine mensenlevens aan de vergetelheid onttrekken, hulde brengen aan wie ze zijn geweest, hoe onbeholpen ook. Want: "Het leven van de mens duurt niet zo lang, in wezen is het niet veel langer dan de afstand tussen dag en nacht."
Vert. Marcel Otten Ambo Anthos; 430 blz. € 22,99.
oordeel
Stilistisch vernuftige Stefánsson trekt je steeds dieper naar binnen.
Verberg tekst